- haast
- haast1{{/term}}〈de〉1 [te grote snelheid] hâte 〈v.〉2 [drang om snel te werk te gaan] urgence 〈v.〉♦voorbeelden:1 haast maken • se dépêcher (de faire qc.)haast zetten achter het werk • hâter les travauxin de(r) haast iets vergeten • oublier qc. dans sa hâtein der haast genomen beslissingen • décisions prises à la sauvettein (vliegende) haast • en (grande, toute) hâte2 〈van personen〉 haast hebben iets te doen • avoir hâte de faire qc.we hebben helemaal geen haast • nous avons tout le tempsdie brief heeft haast • cette lettre est urgentedat heeft geen haast • rien ne presseer is haast bij • c'est urgent————————haast2{{/term}}〈bijwoord〉1 [bijna] presque2 [spoedig] bientôt♦voorbeelden:1 je zou er haast wat van denken • on pourrait imaginer des choseshij was haast gevallen • il est presque tombé2 kom je haast? • alors tu viens?
Deens-Russisch woordenboek. 2015.